Op een dag ging ik naar de bibliotheek. Ik kwam daar een vriendin tegen en een ander meisje dat ik ken. Toen ze hun boeken hadden gekozen, gingen ze weg. Na een tijdje kwam mijn vriendin terug binnen en ze vroeg of ik klaar was met mijn boeken kiezen en of ik mee kon stappen naar haar huis. Toen ik klaar was vroeg ze of ik dat ander meisje wel leuk vond die bij haar was. Ik zei dat ik haar niet zo tof vond, ze zei dat ze haar zelf ook niet zo leuk vond. We gingen naar huis maar er stond me een verrassing te wachten. Om de hoek stond dat ander meisje. Ze was boos op me omdat ik iets over haar had gezegd. Ze zei dat ik al die tijd over haar had zitten roddelen. Ik zei dat mijn vriendin die bij haar stond haar ook niet zo leuk vond. Maar dat was niet waar … ze zei dat ze dat alleen gedaan had om dan te weten of ik haar leuk vond en dan kon zij het doorvertellen. Ik was boos. Ik liep weg naar huis zonder nog maar een keer om te kijken. Ze waren allebei met de fiets. Ze namen een andere weg en als ik ze tegen kwam, begonnen ze te roepen naar mij. Maar ik bleef stil. Ik was bij mijn huis en belde aan. Toen zeiden mijn vriendin en dat meisje niets meer. Dat verbaasde me niet. Als er niemand bij is, hebben ze de grootste mond. Maar anders zijn ze zo braaf. Ik heb alles verteld. Ik was zo boos, al die keren dat mijn vriendin is komen spelen en slapen en nog veel meer. En nu doet ze dit, dacht ik. De volgende dagen keek ik niet meer naar hen om. Maar ik moest het toch eens uitpraten. Twee weken later belde ik naar mijn vriendin. Ik vroeg of we het konden uitpraten. Dat vond ze goed. Ik ging naar haar huis. Daar hebben we het uitgepraat. Alles is nu weer oké.
Lola
klas 6